Mark Misérus
Hoe vaak bent u aan deze tafel bedrogen door sporters?
Herman Ram lacht, in zijn werkkamer op het kantoor van de Dopingautoriteit in Capelle aan den IJssel. ‘In een aantal gevallen: zonder meer. Daar kwam ik pas achter toen ze hun verhaal later in de media vertelden. Sommige sporters verdienen een tien met een griffel voor de verhalen die ze hier hebben opgehangen. Maar we twijfelen er niet aan dat 65 tot 70 procent van alle overtredingen van de dopingregels met opzet is begaan. Dus in die context wordt er keihard gelogen.’
Wetenschappelijk medewerker Olivier de Hon, die ook vanaf het begin bij de Dopingautoriteit werkt, zegt dat u zich harder bent gaan opstellen in dopingzaken. Ook omdat sporters meer uit de kast trekken.
Ram, even van zijn stuk gebracht: ‘Dat is waar ja. Het is juridisch verhard. Interessant, ik wist niet dat hij dat tegen jou had gezegd.’
Maar klopt het?
‘Ik denk het wel. We zijn van twee zwakke stichtingen geworden tot wat we nu zijn. Een sporter die nu naar de Dopingautoriteit komt, weet dat hij niet met een paar nitwits te maken heeft. En als hij dan ook nog de strijd aangaat met een advocaat en een deskundige, en nog een en nog een, ja, dan gaat het hard tegen hard. En wij kunnen verdomd hard schoppen.’
Jullie leveren het bewijs voor vaak lange straffen die einde carrière voor een sporter kunnen betekenen. Die zijn daar niet blij mee.
‘Toch zijn de incidenten met verbale agressie beperkt. Ze zijn er natuurlijk wel. Sporters en zeker hun omgeving willen nog weleens uit hun slof schieten. We hebben te maken met over het algemeen jonge sporters – soms zo jong dat hun ouders nog voor ze zorgen. Dat contact met die ouders verloopt niet altijd even vriendelijk.
‘Van onze kant is er vaak geen twijfel: er is iets in het lichaam gevonden dat daar niet thuishoort. Maar ouders gaan meestal zonder meer uit van de onschuld van hun kind. Een sporter vindt het daarom makkelijker aan mij te vertellen dat hij doping heeft gebruikt dan aan zijn ouders of zijn vriendin. Die drempel is veel hoger.’
Daar zit schaamte bij.
‘Zeker in gezinnen die heel erg hebben meegewerkt aan de carrière van hun kind. Je rijdt ze naar het sportveld, je pompt de ballen voor ze op, je doet alles voor ze. Dan is het is bijna niet te verwerken als er doping in het spel blijkt.’
Wij komen het niet te weten als jullie schikken met een sporter. Zo’n sporter is dan zogenaamd een tijd geblesseerd, terwijl hij eigenlijk zijn straf uitzit.
‘Als een sporter dat zo wil afhandelen, staat hem dat vrij. Het is ook niet voor niets. Publiciteit kan een sporter veel harder raken dan de schorsing zelf. Er zijn ook echt sporters – niet veel, hoor – die tegen ons zeggen: je mag me levenslang geven, en lijfstraffen zijn ook goed, als het maar niet bekend wordt dat ik doping heb gebruikt.’
Omdat het stempel van dopinggebruiker zo op een sporter drukt.
‘Sporters kunnen er ontzettend onder gebukt gaan, zeker in sporten die nogal dopinggevoelig zijn. Als een wielrenner positief test, staat hij 6-0 achter voor de wedstrijd begint. Want zijn omgeving zal zeer hard oordelen over wat er is gebeurd. Dat is een hard gelag.’
Rond de 250 dopingzaken handelde Ram (64) sinds zijn aantreden in 2006 af als directeur, later als voorzitter van de Dopingautoriteit. De tijden zijn veranderd, constateert hij kort voor zijn vertrek. Nederland kijkt ‘minder naïef’ naar zijn eigen sporters, vindt hij.
De aanpak van doping had vroeger nauwelijks prioriteit. ‘In Nederland heerste tot in de jaren negentig de gedachte: onze jongens en meisjes sporten op een bruine boterham en een glas melk. Nederland controleerde ook niet, iedereen was ervan overtuigd dat je toch niks zou vinden. Toen die controles er in de jaren negentig kwamen, regende het dopingzaken. Marginale zaken, maar toch.’
Tegenwoordig overlegt het case management van de Dopingautoriteit, bestaande uit onder meer de voorzitter, wetenschappers, iemand van intelligence en een jurist, over de actuele dopingzaken. Dat zijn vooral technische discussies, zegt Ram, nooit gaat het over de vraag ‘of een sporter zielig is’. Wel of de uitleg van een sporter geloofwaardig is en of hij kan bewijzen dat hij niets verkeerds heeft gedaan. Daarom raadt de Dopingautoriteit sporters aan hun aankoopbonnetjes van medicijnen en voedingssupplementen te bewaren.
Waarom gebruikt een sporter doping? Is er een rode draad in die 250 zaken aan te wijzen?
‘Dat is een van de belangrijkste, maar meest complexe vragen in ons vak. Om met het sociologische aspect te beginnen: het hangt erg van de context van de sporter af. In een omgeving waar verboden middelen de standaard zijn, is het normaal om mee te doen. Bijvoorbeeld in diverse sportscholen. Zo’n sporter doet in zijn eigen bubbel niks raars.’
En de psychologische kant?
‘De fundamentele vraag is: wat is het normbesef van een sporter? Sommigen zijn onkwetsbaar voor dope, omdat ze het verwerpelijk vinden. Maar je hebt ook de pragmatici, die maar één argument hebben: word ik gepakt? En alles ertussenin. In ons onderzoek naar het wielrennen (in de nasleep van de bekentenis van Lance Armstrong, red.) spraken we renners die er zo veel last van hadden dat ze de fout in waren gegaan, dat ze jaren later toch maar bekenden.’
Ik kan me voorstellen dat je na twintig sporters die epogebruik ontkennen, de 21ste keer denkt: waarom zou ik jou wel geloven?
‘Nee! Dat heb ik helemaal niet. Al is het ondenkbaar dat je epo per ongeluk in je lichaam krijgt, want het zit niet in supplementen en een sporter die het om medische redenen nodig heeft, zit niet op de fiets. Niettemin: elk verhaal is een verhaal. En daar luisteren we heel neutraal en aandachtig naar. We nemen pas een standpunt in als we een advies schrijven aan de tuchtcommissie van een sportbond. Die bepaalt uiteindelijk de strafmaat.’
Hoe zijn die gesprekken met zo’n sporter?
‘Vaak best emotioneel. Voor mij is altijd belangrijk geweest dat ik dit werk doe voor een schone sport, ten dienste van de sporter. Of dat werkt, weet je pas als een sporter tegenover je zit. Dan word je ook geconfronteerd met de ellende die dit vak heeft aangericht. Wij doen natuurlijk mensen heel veel pijn. Dat hebben de sporters meestal zelf veroorzaakt. Maar ik heb best vaak met ze te doen gehad.’
Bent u begripvoller geworden over dopinggebruik?
Meteen: ‘Nee. Maar ik ben er wel meer van gaan begrijpen. Natuurlijk snap ik de sporter die aan het eind van zijn carrière denkt ‘wie ben ik eigenlijk als ik stop?’ en daarom over doping nadenkt. Ik ben geen fatsoensrakker, geen moralist. Maar ik vind ook: als we regels met elkaar afspreken, houden we ons daar aan.’
De meeste dopingzaken zijn kristalhelder, wil Ram vooropstellen. Zeker als er epo of bepaalde spierversterkers in het spel waren, lag de uitkomst vaak al bij voorbaat vast. In zijn tijd bij de Dopingautoriteit zag Ram de standaardstraf voor opzettelijk dopinggebruik verdubbelen, van twee naar vier jaar.
Soms ook was er de twijfel. Als een sporter buiten zijn schuld om gestraft dreigde te worden, maar niet kon aantonen dat hij niets verkeerds had gedaan. ‘En omdat hij het niet kan bewijzen, kunnen wij het ook niet.’
Ram brak zijn hoofd over sporters die mogelijk onterecht beschuldigd werden, zoals zwemster Kyra Toussaint. Ze bleek vals positief, door een fout in het laboratorium en werd vrijgesproken. Ram en de Dopingautoriteit stonden Toussaint op de achtergrond bij tijdens haar zoektocht naar de waarheid.
Herman Ram: De paralympiërs willen emanciperen, maar als het over doping gaat, hoor ik veel te vaak het argument ‘dat wij toch maar gewoon paralympische sporters zijn’. Daar moet je bij mij niet mee aankomen.’ Beeld Linelle Deunk
Herman Ram: De paralympiërs willen emanciperen, maar als het over doping gaat, hoor ik veel te vaak het argument ‘dat wij toch maar gewoon paralympische sporters zijn’. Daar moet je bij mij niet mee aankomen.’Beeld Linelle Deunk
Er wordt veel gevraagd van de topsporters die jullie soms voor dag en dauw controleren.
‘Zeker. En natuurlijk is de vraag hoe ver je daarmee kunt en moet gaan. Er zijn 250 tot 300 sporters die hun whereabouts moeten opgeven (en in ieder geval één uur per dag moeten melden waar ze zijn, om op doping gecontroleerd te kunnen worden, red.). Zulke sporters weten dat ze in het buitenland niet bij het eerste het beste voedselstalletje moeten gaan eten.
‘Zij hebben ook geen moeite met de eisen die je aan ze stelt. Maar er zijn er ook die graag topsporter zijn, behalve als het niet uitkomt. Op Instagram weten ze zich ontzettend te positioneren, ook richting sponsoren. En dan komen ze bij mij en zeggen ze: ik ben ook maar een boerenlul.
‘Dat speelt nog erger in de paralympische wereld. De paralympiërs willen emanciperen, maar als het over doping gaat, hoor ik veel te vaak het argument ‘dat wij toch maar gewoon paralympische sporters zijn’. Daar moet je bij mij niet mee aankomen.’
Op de vraag waarmee de Dopingautoriteit gebaat zou zijn om meer zaken te kunnen oplossen, antwoordt Ram: strafrechtelijke middelen. Tegelijk is hij er faliekant op tegen – en vindt hij het onvoorstelbaar – dat de organisatie zich ooit zal bezighouden met het aftappen van telefoons en het onder ede horen van sporters. ‘Het zou totaal niet bij ons passen. Ik zou liever zien dat andere organisaties prioriteit aan dopingzaken geven. En dat de handel en opsporing ervan meer wordt aangepakt.’
Zoiets gaat er ook om hoe belangrijk je doping als land vindt.
‘We zitten in een wereld vol maatschappelijke problemen. De zwaartepunten voor justitie liggen bij ondermijnende activiteiten, terrorisme en internationale criminaliteit. En intussen voorkomen dat er nog meer afrekeningen plaatsvinden of journalisten na een studiobezoek aan hun einde komen.
‘Ga ik dan zeggen dat doping zo belangrijk is dat een stukje van die taart onze kant op moet? Eerlijk gezegd: dat zeg ik wel, maar vanuit maatschappelijk oogpunt is dat een lastige discussie. Daarbij is dopinggebruik niet strafrechtelijk vervolgbaar. En dat wil ik ook niet.’
Het gesprek heeft plaats terwijl Nederland in Tokio bezig is aan de succesvolste Olympische Spelen in de geschiedenis. Ram: ‘Het effect van een Nederlandse sporter die tijdens de Spelen wordt betrapt, zal gigantisch zijn. Dat is nooit gebeurd, maar de fall-out is dan niet te overzien.’
Omdat wij ons als kijker en sportliefhebber dan bedrogen voelen.
‘Natuurlijk! Sport bestaat, omdat het wordt geassocieerd met mooie dingen. Zuiverheid, doorzettingsvermogen, vriendschap en bovenal eerlijkheid. En dat wordt alleen maar erger. Sporters vertellen tegenwoordig meteen wie in hun omgeving is overleden, het publiek wordt er steeds meer bij betrokken. In die context kijkt het Nederlandse volk naar een ploeg waar ze trots op willen zijn. Pak de mensen dat maar eens af.’
Met welke blik kijkt u na 250 dopingzaken naar sport op tv?
‘Onbevangen, tenzij ik iemand bezig zie die al drie keer langs de rand van de afgrond is gegaan. Dat is zeker gebeurd, bij wedstrijden waarin iemand in een lopend onderzoek voorkwam of we het dossier niet rond kregen. Dan kijk ik wel met minder plezier.
‘Ik kijk ook minder sport dan vroeger. Ook omdat ik wat meer afstand wil houden. Sinds ik dit werk doe, ben ik bijvoorbeeld veel minder naar openingen van evenementen gegaan.’
U hebt geen vrienden in de sport, hebt u weleens gezegd.
‘En ik zit er ook niet op te wachten. Ik heb de leukste vrouw van de wereld, en een paar goede vrienden. Daar ben ik helemaal tevreden mee. Voor de rest interesseert het me geen zier. Ik probeer mijn mensen er ook elke keer op te wijzen: we zijn hier niet om aardig gevonden te worden. Want als je hard ingrijpt, is het de vraag of het gewaardeerd wordt. En door veel begrip te tonen, is het ook maar de vraag of het gewaardeerd wordt. Dus je doet het toch nooit goed.’